Bennebroek
Henk Ruighaver vertelt....

Ik was negen jaar toen de oorlog bego. Ik woonde met mijn moeder en jongere zusje aan de Bennebroekerdijk in Zwaanshoek. Moeder had daar een kruidenierswinkel. Ze was jong weduwe geworden.
In de mei dagen van 1940 begon de Duitse inval met veel vliegtuigen en parachutisten. De lucht hing er vol mee. Er was wel afweergeschut op Schiphol, maar dat haalde weinig uit. Nederlandse soldaten waren gelegerd in het Willinkhuis, de Hartenkamp en achter het B.S.M. terrein. Zij konden weinig doen. Toen Nederland capituleerde waren zij zo kwaad, dat ze hun geweren kapot sloegen op de leuning van de brug. De geweren werden in de vaart gegooid. Als jongens gingen we die spullen er naderhand uitvissen. Van een vriend, die later bij de ondergrondse ging, kreeg ik toen een bajonet. Die heb ik de hele oorlog gebruikt om hout mee te hakken. Toen de oorlog afgelopen was werd de bajonet door iemand van de Binnenlandse Strijdkrachten in beslag genomen. Later zag ik dat hij zelf de bajonet als wapen was gaan dragen. Dat was een echte rotstreek.
De Duitsers pikten ook je fiets in.
In 1943 of 1944 hadden de Duitsers in de polder een namaak vliegveld gemaakt om de Engelse bommenwerpers te misleiden. Het was de bedoeling dat ze zouden denken dat ze bij Schiphol waren. Er was een tweede vliegveldje bij Vogelenzang. Dat was net voorbij de camping van Barnaart. Daar stonden kleine vliegtuigen die 's avonds half verlicht waren. Het vliegtuigje dat in Zwaanshoek stond is op die manier een paar keer getroffen door bommen. Ook zagen wij jagers bommen afwerpen op de Traliebrug. Vanaf de Dijk kon je mooi de bommen zien vallen en daarna de brokstukken zien rondvliegen. De Traliebrug is nooit echt kapotgeschoten. Wel kwamen er scherven in de muur onder de brug. Die kun je vandaag de dag nog zien. Een tijdje later was ik met drie vrienden aan het kijken bij de Traliebrug. Uit de richting van Hillegom kwamer er twee jagers aanvliegen. We renden weg en doken in schuttersputjes die de Duitsers om de zoveel meter langs de Leidsevaart hadden gegraven. De bommen vielen op nog geen driehonder meter bij ons vandaan.
De voedseldroppings:
Tegen het eind van de oorlog waren er voedseldroppings op een weiland naast Leiduin. Ik zat op de bok van de paard en wagen met mijn opa mee om voedselpakketten op te halen. Ik zie nog hoe de vliegtuigen op een meter of tachtig hoogte vlogen en hun deuren open hadden. Daar stonden mannen in die van alles uitwierpen. Dat waren zakken en blikken meel, koek en andere spullen. Soms viel er iets kapot of in de sloot. Wij laadden dat allemaal op opa's wagen en brachten het naar de Bennebroekerdijk. Daar lagen drie boten om alles naar Haarlem te vervoeren. Daar werd het verder verdeeld. Voor die boten was trouwens geen dieselolie meer. Ze werden door een man of zes met touwen langs het oude Jaagpad getrokken via Schalkwijk naar de binnenstad van Haarlem. Op een dag was er in Bennebroek Zweeds witbrood uitgeworpen. Mijn opa die in Bennebroek woonde, wist daar twee broden van te pakken te krijgen. Opa bracht een brood bij ons. Ik zal de smaak van dat brood nooit vergeten.
De Hongerwinter:
Tijdens de Hongerwinter kwamen er honderden vrouwen en kinderen de Meer in voor voedsel. (Dagelijks belden ze bij ons aan, maar na verloop van tijd waren alle voorraden van mijn moeder op. Als er bij een boer tarwe werd gedorst stonden grote groepen achter het hek te wachten of ze misschien een handvol tarwe mee zouden krijgen. Op een dag was er bij zo'n boer een razzia. De jongens die de dorsmachines bedienden verstopten zich op de hooizolder. Ikben toen zelf aan een machine gaan staan om de balen met ijzerdraad te omwikkelen. Een Duitser op een fiets bleef op de dam met zijn trapper achter een paaltje hangen. Hij viel ondersteboven in de sloot. De boer en zijn vrouw hebben hem er uit gehaald en droge kleren gegeven. In de dorsschuur hebben zij toen niet verder naar de jongens gezocht.
Zelf hebben we in onze familie geen honger gehad. Er waren boeren bij die koeien en varkens hadden. Als het vlees op was werd er met het pistool van mijn oom een varken doodgeschoten en illegaal in een schuurtje geslacht. De ingewanden moesten wij zorgvuldig begraven, zodat ze niet konden worden gevonden. Voordat het vlees werd verdeeld werd het in teilen gezet. Op een dag was er zo'n teil neer gezet in het teiltje van mijn moeder. Mijn moeder wist van niets. Er stonden twee mannen voor de deur van de Economische Controledienst. Ze vonden de teil met vlees. Ze wilden mijn moeder meenemen naar Hoofddorp, maar ik heb toen mijn oom, Blauwe Jaap, er bij gehaald, Hij heeft de twee inspecteurs het huis uit gesmeten. Daarna hebben wij drie weken bij mijn opa geslapen. We waren erg bang dat ze terug zouden komen. Ze zijn gelukkig nooit meer terug geweest. Het waren Hollanders die waarschijnlijk bang waren voor de reacties van de Zwaanshoekers na de oorlog. Ze waren immers van plan geweest om een weduwvrouwtje te arresteren!
Op school tijdens de oorlog:
Schooltje 8.
Tijdens de oorlog zat ik op schooltje acht in Zwaanshoek. Daar zit nu het dorphuis "De Oase". In de school waren een stuk of veertig Duitsers gelegerd. Tegenover de schooljeugd waren ze best wel aardig. Het waren jongens die ook maar de oorlog ingestuurd waren. De soldaten werden geregeld van vers fruit en voedsel voorzien. Als er zo'n lading fruit kwam kregen wij als schooljeugd ook altijd wat fruit van ze. Ook gooiden ze soms voor ons handgranaten in het kanaal. Er kwamen dan een heleboel vissen bovendrijven. Ik ging ze dan met mijn kano opvissen. De hele Dijk kan dan vis uit het kanaal eten.
NSB-er.
Een eindje verderop in het dorp woonden een NSB-er. Je zou dan denken dat het heel foute mensen waren. Maar sommigen hadden zich tijdens de crisisjaren voor de oorlog alleen maar daarbij aangesloten, omdat ze anders geen werk hadden. De man in het dorp was een goede kerel. Hij heeft zelfs Joden helpen onderduiken.
Begin 1944 was er een razzia in Bennebroek. Je zag de Duitsers alle huizen langsgaan. De jongens die werden opgepakt werden tijdelijk in de werkplaats van garage Engel opgesloten. Voor de deur stonden twee gewapende soldaten. Toen een moeder van een van de opgepakte jongens hoorde waar haar zoon zat ging ze naar de soldaten toe. Ze vroeg of ze even naar haar zoon mocht. Dat was goed. Samen hebben ze toen gekeken hoe ze konden vluchten. Dat kon door een klein w.c. raampje. Later heb ik gehoord dat wel twinting jongens door dat raampje zijn ontsnapt. Toen de vrachtwagen kwam om de groep op te halen waren er nog maar drie jongens over in de werkplaats. Een er van heeft kans gezien, toen hij met de trein naar Amsterdam werd gebracht, van de trein te springen en te ontsnappen.
Over de ondergedoken Joden hoorde je wel verhalen. Bij twee adressen in de Meer zaten Jodenkinderen. Helaas zijn ze verraden en opgepakt. De kinderen zijn nooit meer teruggekomen. Toen was je eigenlijk te jong. De mensen gingen je natuurlijk als kind niet vertellen waar onderdukers zaten.
Krantjes uit de lucht!
Naast de bestaande ondergrondse krantjes kwamen zij ook uit de lucht: In de nacht werden er krantjes uit vliegtuigen geworpen. De krantjes heetten: "De Vliegende Hollander" en "Pater Jot". Het waren krantjes waarin stond hoe de strijd tussen de geallieerden en de Duitsers verliep. Met vrienden en ik verzamelden we ze en brachten de krantjes in het donker stieken rond in het dorp. Wij zijn gelukkig nooit gesnapt of verraden.
Tot slot:
Dit oorlogsverhaal is zo overgenomen uit het boek. Dat is ook de reden, dat er geen datumlijn in zit. Zo werd het verteld en wordt het bewaar. (red.)
Bronvermelding:
Dit verhaal is met toestemming van schrijfster Sybil van Dam overgenomen op deze website. Het verhaal is afkomsting uit haar boek "Mooi dorp" Bennebroekse Verhalen dat verschenen is op 4 februari 2014.
KLIK hier op HOME of op Oorlogsherinneringen en keer terug naar de website.